1. BENAMING
Latijn : Necrophorus vespillo.
Nederlands : gewone doodgraver.
2. SYSTEMATIEK
Behoort tot de superklasse Hexapoda, de klasse Insecta, de onderklasse Pterygota (gevleugelde insecten), de orde Coleoptera (kevers), de familie Silphidae (aaskevers) en het geslacht Necrophorus.
3. VORM
In onze streken komen er een achttal soorten voor. De grootste soort wordt tot 3 cm lang. Heeft twee duidelijke oranje dwarsbanden op de vleugels.
4. LEVENSWIJZE
Ze kunnen enkel waargenomen worden als we een rottend kadaver omdraaien. Deze kevers ruiken rottend vlees en komen er gretig op af. Kleine kadavers wordeningegraven. Er werken meestal twee mannetjes en één wijfje samen. Eens het karkas ontdaan is van veders of haren verdrijft het wijfje de mannetjes. 's Nachts vliegen ze rond en worden ze aangetrokken door het licht.
5. VOORTPLANTING
Het wijfje staat in voor de behuizing van de toekomstige larven. Hiertoe verwijdert ze de haren van het lijk en bijt ze de beenderen sstuk. Het vlees wordt gedeeltelijk gegeten en met speeksel bevochtigd. Het met speeksel behandelde vlees begint te rotten en wordt zacht.
Vlakbij het kadaver graaft het wijfje een boogvormige gang waarin ze op de wanden de eitjes afzet. Na het uitkomen van de larven kruipen deze naar het kadaver op zoek naar voedsel. Het wijfje braakt een vloeistof uit die als eerste voedsel dient voor de larven. Na het eerste larvale stadium kunnen de larven zelf instaan voor hun voeding. Na ongeveer 20 dagen zijn ze volwassen.
Gedurende het larvestadium worden de larven steeds bewaakt door het wijfje.
6. VERSPREIDING
Komt algemeen voor in de gematigde streken.
7. NUT VOOR DE MENS
Naast het opruimen van kadavers zijn ze ook zeer nuttig doordat ze de maden van verschillende insecten vernietigen. Ze zijn natuurlijke opruimers (reducenten).