Appelbladroller

blauwlijn.jpg

Nomenclatuur

Latijn : Cydia pomonella
Nederlands : appelbladroller, fruitmot

appelbladroller.jpg
fruitmot2.jpg
appelbladroller1.jpg
de rups in een appel

Systematiek

Behoort tot de klasse der Insecta (insecten), de orde der Lepidoptera (= vlinders), de familie Tortricidae (= Bladrollers) en het geslacht Cydia.

Vorm

De fruitmot (Cydia pomonella), ook wel appelbladroller, is een nachtvlinder uit de familie Tortricidae, de bladrollers. De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 22 millimeter.
Hij komt voor in boomgaarden, waar hij schadelijk kan zijn. Deze soort meet tot 9 mm. De vlinder zelf is onschadelijk, maar de roze rupsen, die in de vruchten van de waardplanten leven, bereiken een lengte van 20 mm. Ze verlaten dan de vrucht en zoeken een winterverblijf.
De waardplanten van de rups zijn Appel, Peer en soms Tamme Kastanje. Er kunnen twee generaties per jaar voorkomen.
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 22 millimeter.

Levenswijze

De fruitmot heeft appel, peer, kweepeer, prunus, kastanje, meelbes en ficus als waardplanten. De vlinder kan zich ontwikkelen als plaaginsect in de fruitteelt.
De fruitmot overwintert als een volgroeide larve in een cocon onder bladafval, losse schorsschillen of in scheuren en spleten die enige bescherming geven. Verpopping begint in de vroege lente (begin april), met de eerste vlucht beginnend rond half mei en de vluchten kunnen tot half augustus duren.

Voortplanting

In het begin van het seizoen worden de eieren op de bloembladeren afgezet, later op de vruchten zelf. De eitjes worden in de meeste gevallen afzonderlijk gelegd, wel kunnen er meerdere verspreid op één blad of vrucht voorkomen. De eiafzetting gebeurt in de avondschemering wanneer de temperatuur tenminste 15°C bedraagt. De eieren zijn aanvankelijk wit, na 4 dagen is een rode pigmentatie zichtbaar.
De eerste generatie eieren ontwikkelen zich in ongeveer 8-14 dagen. Na de ontluiking uit het ei bijten de rupsen van de fruitmot zich door de vruchtschil heen. Ze mineren korte tijd op dezelfde plaats onder de vruchtschil en vreten vervolgens een gang richting klokhuis. De gang is gevuld met droog, licht - tot donkerbruin boormeel. Meestal komt een prop boormeel uit de boorgang naar buiten (= de bruine proppen op de appel of peer). De larven kruipen dan uit het fruit, zoeken een schuilplaats, spinnen een cocon en zullen misschien verpoppen.
De meeste 1e generatie larven verpoppen, verschijnen als volwassenen in 2-3 weken, en produceren een 2e generatie vanaf midden juli. Het overgrote deel van deze 2e generatie zal overwinteren als een rijpe larve. De 1e generatie larven die niet verpoppen beginnen een rustperiode, overwinteren als larve, en beginnen eieren te produceren voor de 1e generatie larven voor het volgende jaar. De 2e generatie heeft ook individuen die kunnen verpoppen en pogingen doen tot het produceren van een 3e generatie. Deze generatie overleeft de winter niet op onze latitude en wordt een "suïcide" (zelfmoord) generatie genoemd. Toch kunnen ze bijkomende fruitschade in het late seizoen veroorzaken.
De vlinders zijn ca. 2 cm groot, ze hebben grijsbruine voorvleugels met een opvallende bronskleurige oogvlek aan beide toppen.
Het volwassen vrouwtje is ong. 10 mm lang en grijsachtig. Het mannetje is gelijkaardig (lichtjes smaller) maar met een groep haren dichtbij de vleugelbasis. De vleugel is meestal een donkerder tint grijs dichtbij de basis, met een donkere plek die koperachtige schalen bevat nabij de binnenste vleugeltip. De volwassenen houden hun vleugels in rust tentvormig over het lichaam.
De larve heeft een crème tot rozig lichaam en een bruine kop met donkere spikkels op het prothorax-schild (kraag achter de kop). Volgroeid zijn de larven 12.5-16 mm lang. De eieren, die alleen gelegd worden op de vruchten of op het gebladerte, verschijnen als platte, lichtjes eivormige schijfjes. Ze zijn eerst doorschijnend. Later worden ze rood, en tenslotte kan de donkere kopcapsule gezien worden.