NETVLEUGELIGEN


MIERENLEEUWEN


DE MIERENLEEUW


1. BENAMING
mierleeuw.jpg

Latijn : Myrmeleon formicarius
Nederlands : mierenleeuw

2. SYSTEMATIEK

Behoort tot de orde Neuroptera (= Netvleugeligen) en de familie Myrmeleonidae. Er zijn meer dan 600 soorten mierenleeuwen, waarvan 41 Europese.

3. VORM

Het is een libelachtig insect met een lang, smal lichaam en smalle vleugels. Bij de Europese soorten kan de vleugelwijdte variëren van 3 mm tot 10 cm. De antennes zijn kort en stevig en bij de Europese soorten verdikt aan de top. De larve van de mierenleeuw is een vet, teekachtig dier waarvan 90 % van het lichaam onder het zand steekt. De bovenzijde van de kop is zwart of bruin.

4. LEVENSWIJZE
mierllv.jpg

De larve leeft ondergronds en bouwt een valkuil in het zand om zijn prooi te bemachtigen. Deze valkuil is kegelvormig, met een middellijn van ongeveer 3 cm en de larve graaft zich op de bodem in. Enkel de vangkaken steken boven de grond uit. Insecten die in de valkuil glijden worden onmiddellijk door de kaken gegrepen. Vele slachtoffers zijn mieren vandaar de naam. Als de larve voldoende vet is graaft hij zich dieper in het zand in en maakt een stevige cocon om te verpoppen. Uit de pop komt een gevleugeld insect. De meeste soorten vliegen 's avonds en 's nachts. Overdag verschuilen ze zich tussen de vegetatie. Ze zijn actief van juni tot augustus.

5. VOORTPLANTING

Na de paring legt het wijfje haar eieren in het zand. Deze eieren zijn wit, ovaalvormig en bedekt met een kleverige laag die er voor zorgt dat het ei meteen bedekt is met een zandlaagje. Na één dag verschijnt de larve die zich meteen ingraaft in het zand. De larve doorloopt vervolgens 3 stadia waarbij hij telkens vervelt. Het duurt 1 tot 3 jaar, afhankelijk van de voedselrijkdom, om zich te ontwikkelen tot volwassen insect.

De larve heeft een inkeping achter de kop. Aan weerskanten van de kop zitten zeven ocellen (= enkelvousige ogen). Deze zijn zodanig gerangschikt dat de larve naar alle kanten kan kijken.

6. VERSPREIDING

Het is een van de meest algemene Europese soorten. Hij komt voor vanaf Skandinavië tot in het zuiden.