O. DE INSECTEN


VIII. DE VLINDERS

DE WATERVLINDER


1. Benaming

Latijn : Nymphula nymphaeate
Nederlands : waterlelievlindertje of waterleliemotje

2. Systematiek

Behoort tot de stam Arthropoda, de klasse Hexapoda, de onderklasse Pterygota (gevleugelde insecten), de orde Lepidoptera (vlinders, schubvleugeligen) en de familie der Pyralidae = vuurvlinders.

3. Vorm

Het lichaam van de wijfjes is witachtig terwijl dit van de mannetjes bruinachtig is. De vleugels die een spanwijdte hebben van 21 tot 26 mm zijn wit met een bruine tekening.

4. Levenswijze

Van de ongeveer 2000 soorten vlinders zijn er slecht 5 met aquarisch levende larven. Ze komen algemeen voor aan vijvers, plassen en vennen van juni tot augustus.

De meeste waterrupsen zijn bladmineerders (larve of rups die bladmijnen maakt) van waterplanten. De ademhaling gebeurt in het begin via ademhalingsporiën in de huid. Later bouwen ze een met lucht gevulde koker door stukjes van bladeren aan elkaar te spinnen. In deze koker overwinteren ze. De aanwezigheid van rupsen wordt aangetoond door ovale gaten tot 5 cm in de bladeren van de waterlelie (Nymphaea) en het fonteinkruid.

In een later stadium wordt hun huid waterafstotend en gebeurt de ademhaling via tracheeën.

In de vroege zomer of in het najaar spinnen de rupsen een lichtgrijze cocon op een plantenstengel, dichtbij de waterlijn en boven het wateroppervlak, voor hun verpopping.

5. Voortplanting

Voor het afzetten van de vooraf bevruchte eieren gaat het wijfje op een drijvend blad zitten. Ze kromt haar achterlijf en zet haar eitjes in rijen af aan de onderzijde van het blad.

De rups is een typische cruciforme larve d.w.z. voorzien van een goed ontwikkelde kop, drie paar gelede poten aan het borststuk en 4+1 paar schijnpoten.

Er zijn twee generaties per jaar. De verpopping gebeurt in mei en in septembe