DE BOORMOSSELEN


I. DE PHOLADIDAE


1. BENAMING

Latijn :

Barnea candida

Zirfaea crispata

Pholas dactylus

Nederlands :

witte boormossel

ruwe boormossel

pholade

Frans :

pholade blanche

pholade rude

pholade commune

Engels :

white piddock

oval piddock

common piddock

Duits :

Weisse Bohrmuschel

Gekrillte Bohrmuschel

Gemeine Bohrmuschel

  bmossel5.jpg rboorm.jpg bmossel1.jpg

2. SYSTEMATIEK

Zij behoren tot de orde van de Eulamellibranchia. Van deze familie komen er drie geslachten voor op de Belgische kust : Barnea, Zirfaea en het geslacht Pholas.

3. VORM

Deze dieren hebben als gemeenschappelijk kenmerk, dat ze naast de twee grote schelpen, die het lichaam geheel kunnen omsluiten, één of meer bijschelpjes hebben. Aan de top zijn de lijnen in de schelpen omgevormd tot tanden. Dit zijn de werktuigen die het dier gebruikt om in allerlei materialen openingen te boren.

4. LEVENSWIJZE

Omdat de boormossels zich zouden kunnen ingraven in de rotsbodem en andere materialen, zijn bij hen de twee schalen op een andere wijze met elkaar verbonden dan bij de andere tweekleppigen. De slotband tussen de twee schelpen is vervangen door één of meerdere schelpjes. Ook de spierbundels, vastgehecht aan de schelpen, zijn anders geschikt. Zodoende kan het dier de twee grote schelpen afzonderlijk bewegen.

Aan het kopstuk lopen de groeilijnen van de pholaden uit op tandjes. De achterzijde vertoont eveneens een specialisatie, veroorzaakt door de levenswijze van deze dieren. Daar vinden we een bijna permanente opening, die doorgang verleent aan de sipho.

De sipho bestaat uit twee buizen, waarvan de ene instaat voor de toevoer van vers water en voedsel, terwijl de andere dienst doet als anus.

Bij de witte boormossel (inheems) zijn de twee siphobuizen vergroeid tot één vlezige buis, die volledig uitgestulpt, evenlang is als de schelp. Zodoende kan het dier zich zeer ver inboren in het materiaal en onbereikbaar blijven voor zijn vijanden.

 

bmossel2.jpg

Het boren gaat gans hun leven door. Daar de dieren groeien, zijn ze verplicht hun hol steeds groter te maken. Hij kan dus zijn hol NOOIT verlaten. De witte boormossel boort het liefst in zachte materialen zoals turf. Soms is de turflaag niet dik genoeg en boort hij zich er volledig door, zodat hij opnieuw moet beginnen op een andere plaats.

De ontwikkeling van lichtgevende organen is in het dierenrijk niets speciaals. Men zou die niet verwachten bij de pholade. Nochtans bezit hij drie paar lichtgevende organen, die een lichtgevend slijm produceren.

In 1793 ontdekte Réaumur, dat het geproduceerde slijm kan gedroogd worden. Na verloop van tijd, kan door toevoeging van water, het lichtgevend aspect weer aangetoond worden.